Bekaert Charlotte
Onze Lieve Vrouw van Tuine – campus Lyceum
Maloulaan 2
8900 Ieper
De eerste gasaanval bij Ieper
Helden?
Mijn naam is Louis Dubois, een doodgewone 21-jarige man die door zijn verlangen naar roem en erkenning in “De Grote Oorlog” verzeild raakte. Na mijn dood kregen ik en mijn kameraden een gedenkplaat met het opschrift, “Ter nagedachtenis aan onze gesneuvelde helden”. In dit opzicht zou je kunnen zeggen dat ik in mijn missie geslaagd ben: ik word een held genoemd. Wat een grote leugen! Ik was geen held, de anderen misschien, maar ik zeker niet.
Voor mij begon het allemaal als een groot avontuur, de oorlog leek wel een geschenk uit de hemel: eindelijk een kans om mezelf te bewijzen, op avontuur te gaan, om te rebelleren. (Rebelleren, wat een dwaas was ik toen. Had ik me maar gewoon laten tatoeëren!) . Na ellenlange discussies met mijn overbezorgde ouders kwamen we tot een akkoord: ik mocht naar het front als mijn beste vriend Philippe meeging om een oogje in het zeil te houden. Samen met nog een vijftal jongemannen uit ons dorp meldden we ons aan. Onze opleiding was net een avonturenkamp: iedere morgen samen opstaan, samen eten, conditietraining, leren ons geweer laden, leren schieten…
Niemand had spijt van zijn besluit en we leefden ons uit als kleine jongetjes. We werden echter ruw uit onze jongensdroom wakker geschud toen we naar het front overgeplaatst werden.
Onze verbazing werd nog groter toen bleek dat we niet op Franse maar op Belgische bodem moesten strijden. Ook al bleven we dicht bij de Franse grens, ons ideaal was al gedeeltelijk verloren. Vechten voor het vaderland zat er al niet meer in.
Dat we niet naar het aartsparadijs trokken wisten we heel goed, maar wat we daar in het westen van België aantroffen tartte elke verbeelding. Nu begrepen Philippe en ik meer dan ooit onze missie. Onze broeders hadden ons nodig, we zouden de vijand terugdrijven. Onze moed en onze vriendschap maakten ons onoverwinnelijk. Maar, onze moed ten spijt, tegen dit soort oorlogvoering waren we niet opgewassen. De maandenlange training leek nutteloos, daar ploeterend in de modder.
Elke dag, elk uur, elke minuut, elke seconde kon mijn laatste zijn en toch hield ik me al een jaar lang staande. Velen noemden me een geluksvogel, iemand met een heel toegewijde engelbewaarder.
Geluksvogel? Bestaan er geluksvogels die ‘s nachts de gezichten van de door hen vermoorde mensen niet uit hun dromen kunnen bannen? Nooit kende ik een moment van rust, ik voelde de moed omslaan in moedeloosheid. Ik begon me meer en meer af te zonderen van enige vorm van menselijk contact, tot ergernis van Philippe en mijn andere kompanen. Hoe konden zij deze ellende ook maar een seconde vergeten? Drank, sigaretten en dromen hielden hen op de been, maar konden mij niet langer een roes bezorgen. Tot mijn grote schaamte betrapte ik mezelf op het smeden van vluchtplannen. Ik herkende mezelf niet meer. Waar was die fiere jongeman met zijn grote ambities gebleven? Zelfs in levensgevaarlijke momenten kon ik het niet meer opbrengen strijd te voeren. Ik zag de tegenstanders niet langer als vijand maar als lotgenoten. Ik was de hele situatie moe en werd er ziek van. Algauw werd ik gezien als een profiteur, een soldaat die wel kon eten en drinken, maar die zijn neus ophaalde om te vechten. Het bleef echter niet bij neerbuigende blikken.
Op een avond kreeg ik bezoek van onze luitenant. Ook hem waren de praatjes ter ore gekomen. De boodschap die hij overbracht, was heel duidelijk: ofwel vocht ik mee ofwel werd ik gestraft als deserteur. De kogel dus. Ik had mijn keuze snel gemaakt, maar Philippe kon me uiteindelijk overtuigen. Hadden hij en ik niet als bij wonder al zoveel gevaren overleefd, had hij mijn moeder niet beloofd mij te beschermen en me veilig thuis te brengen, waren er nog niet genoeg goede kameraden gestorven voor niets? Ik liet me ompraten en beloofde voor mijn kameraden, mijn moeder en zeker voor Philippe er de moed in te houden en de strijd terug aan te gaan. Hoe hard ik ook mijn best deed, ik kon de spookbeelden niet uit mijn hoofd bannen. Soms verschenen ze er uit het niets en overheersten mijn gedachten. Zo gebeurde het ook die vreselijke avond.
Urenlang probeerden we al de aanvallen van de vijanden tegen te houden. Onze luitenant had me bevolen een van de machinegeweren te bemannen om de vijanden neer te maaien. Opeens werd het me te veel, ik moest even tot rust komen. Door de chaos van het strijdgewoel had niemand het in de gaten, behalve mijn beste vriend Philippe. Zonder enige vraag nam hij het toestel van me over en vervulde mijn taak. Ik ging uitgeput liggen en dankte God voor mijn dappere vriend. Plots, de verdwaalde kogel leek uit het niets te komen en plantte zich recht in de borst van Philippe. Deze keek me eerst verbaasd aan en zeeg toen neer.
22 april 1915 Die dag stierf niet alleen Philippe, mijn beste vriend, de enige drijfveer die ik toen had.
Het was een rustige dag. Nu ja, rustig, er werd niet gevochten. Als in trance zette ik me aan het werk om mijn dode vriend een waardig afscheid te schenken. Mocht ik hem hier eigenhandig begraven, dan had ik het gevoel dat ik toch nog iets voor hem kon doen. Ik voelde me zo schuldig. Hoe kon ik nog verder leven terwijl ik wist dat mijn vriend voor mij gestorven was? Rond 17uur werd ik uit mijn gedachten wakker geschud door het vele lawaai. Ik liet het lichaam van mijn vriend even achter om te zien wat er aan de hand was. Tot mijn grote verbazing zag ik een enorme stroom soldaten naar de achterste linies stormen, velen onder hen leken zwaar gewond. Verontrust klampte ik iemand aan en vroeg waarom ze vluchten. De man vertelde me hoestend en proestend een onsamenhangend verhaal over een nieuw soort wapen van de vijand, een dodelijk gas. Hij spoorde me aan onmiddellijk de linies te verlaten en te vluchten zover ik kon. Mijn kompanen waren reeds vertrokken, maar wisten waarschijnlijk niet dat ik nog bij Philippe was. Misschien hadden ze me al gewaarschuwd maar had de boodschap me niet bereikt.
Ik wilde wel vluchten maar niet zonder mijn vriend, ik sleurde zijn dode lichaam met me mee. Toen pas voelde ik hoe uitgeput ik was en hoe zwaar mijn te dragen last woog. De tranen rolden over mijn wangen, mijn ogen prikten. Was ik dan nog niet uitgeweend? Ik begon te hoesten en kreeg een misselijk gevoel, alles rond mij kleurde groen. Ik kreeg het steeds moeilijker om adem te halen. Ik wist niet wat er met mij gebeurde maar voelde dat het einde naderde. Ondanks de hevige pijn was ik opgelucht want ik wist dat ik Philippe nooit in de steek zou laten.
Ik was duidelijk geen held, ik was een lafaard. Mijn enige heldendaad bestond erin mijn vriend Philippe niet alleen achter laten.